WaaromGROOTalshetookKLEINkan?

Voorpublicatie: God gemist

Vandaag heb ik, bij het Oosterpark,
het is of de duivel ermee speelt,
ik liep, hij fietste, God weer gezien.
Ik zwaaide en riep, maar hij zag me niet.

Dus stak ik snel over, rende achter hem aan,
maar hij dook snel het park in, fietste linksom.
Mooi, dacht ik, als hij een rondje maakt en
ik loop rechtsom, loop ik hem zo tegemoet.

Ons laatste gesprek was opgegaan in mist en verstand
dus was er nu veel te verklaren en te bespreken.
Ik dacht na over de juiste opening, de juiste toon,
een vraag of opmerking? Lachen of serieus?

Maar ondanks dat God nu op een ouderwetse Gazelle
reed en niet op zijn Van Moof, had het al te lang geduurd.
Ik zag hem niet verschijnen, daar zat ik met mijn vragen.
Ik kon ze niet meer vergeten, hoewel ze er eerst niet waren.

En meer vragen popten op, want hoe kan het dat hij die alles ziet,
mij niet zag, zwaaiend op de hoek van de Van Swindenstraat?
En van een andere orde was de vraag hoe hij zijn kleren twee weken lang
zo stralend wit had kunnen houden, fietsend en zoekend naar mij door Amsterdam.

Cassettebandje / homo-recordicus

Ik ben hoarder, verzamelaar van alles,
herinneringen in foto’s, video’s, bandjes.
Ik houd vast aan al wat was, en laat niet meer gaan
wat is geweest of komt of is, ik, de homo-recordicus.

Ik heb volle banden, harde schijven en woon in de cloud.
Niets gaat verloren, alles is back-upt, ik bewaar wat voorbij is.
Alles van gisteren, vorige week of jaar, kraakt en smaakt
als vandaag: mens of hologram, ik ben mijn opgeslagen ik.

Wat als ik zelf herinnering geworden ben,
bestand, bewoner van een onzichtbare wolk?
Hoe leef ik verder, wie of wat klikt mij aan?

Mijn kleuren, geuren, woorden, daden
vervagen in het wisselende licht van de nieuwe tijd.
Wat ik eens was, slijt ondanks alles, langzaam in de tijd.

Gisteren zag ik God fietsen door Amsterdam

Gisteren zag ik God fietsen door Amsterdam.
Hij had het warm, ik vroeg hem hoe dat kwam.
Hij vroeg me hoe ik wist dat hij God was.
Ik had hem dat niet verteld en vroeg hoe hij dát dan weer wist.

Het werd een moeizame ontmoeting, twee oudere
mannen op de hoek van de Wibautstraat, op de fiets.
We lachten wat, we zwegen wat en keken naar elkaar,
toen sprong het licht op groen en leek het gesprek gedaan.

God op zijn Van Moof, spurtte ervandoor, maar ik
trof hem toch weer snel bij het volgende rode licht.
Zo, zei hij, ben je daar weer, maar echt, vertel me
nou hoe jij wist dat ik God ben, op een Van Moof nog wel.

Nou ja, zei ik, je hebt van dat witte haar en een baard.
Hij lachte spottend, ga door zei hij, zo zijn er nog wel
tien miljoen. Oké, daarbij dan die witte jurk die je draagt.
Daar hoef je niet God voor te zijn, je kan beter, ga door.

Hij bleef minzaam lachen en vroeg weer om een beter argument,
Djie, zei ik, ik heb er geen zin meer in, je zit te zeiken, vent,
ik dacht het gewoon, jij raadde het en ik wist het, nou je zin?
Kijk, zei hij, bingo, dat zijn nou eens argumenten die ikzelf verzin.

Hij stoof weg, lachend, door rood, op zijn Van Moof
en voor mijn roepen doof, zag ik hem verdwijnen
aan de verre einder, een wapperend kleed, mist in de mist,
leugen of list, het is niet te bevatten dat rare geloof.

Op een bankje in de Dapperstraat

Magie is voor aanbidders van de twijfel.
En dan: wat is magie nog in dit land?
Een goeie show, Hans Klok en aanverwant,
een beetje winti, voodoo in de Bijlmer.

Geef mij magie, mystiek van ‘t ogenblik,
momenten buiten weten en verstand.
Op een bank voor Kaas van Klaas gestrand:
zigeunerin, met open hand, een open blik.

Haar taal, geen taal, maar opgeraapte woorden,
Romani, Duits, Frans, Engels, Nederlands, gebaren,
waardoor ik half begrijp wat zij zeggen wil.

(Ze ziet het op mijn voorhoofd, ze willen me vermoorden.
Verstehst? Dein Kopf, je borst, het wordt prevelen, staren,
dan een troostende arm, ze vraagt (Komm sitz) of ik zitten wil.)

Ze vraagt een paar euro en spreekt dan deze woorden.
Zwei Frauen, jaloers auf dich, sjturen black Magie, al jahren.
Op een bankje, in de Dapperstraat en of ik een talisman wil.

Armworstelen met een deur

Vandaag heb ik zin in een lichter lied,
iets in majeur, uptempo en licht van toon:
vriendschap, liefde, geen verdriet,
iets alledaags, met toekomst in het verschiet.

Ik jaag de wolken weg, teken de zon
in blauwe lucht en gum de regen uit,
geen zin in wat ik eerder somber verzon,
geen zin te denken aan hoe het einde begon.

Ik heb zin in een lichter lied, iets met perspectief,
ik heb zin in plaatjes die eindeloos blijven draaien,
ik heb zin in een lach en sodemieter op met die traan,
ik heb zin in ik hou van jou, wat ben je mooi of wat ben je lief.

Vandaag is de toekomst begonnen en die houdt nooit meer op.
Iets triviaals, iets wat iedereen kan bedenken, daar wil ik me aan laven,
desnoods een puzzeltocht, boerengolf, struinen door het wad, een veilige haven,
kletsen uit mijn nek, biertje in de hand, een te gekke beat, die nooit meer stopt.

Vandaag heb ik zin in een lichter lied,
iets om mee te zingen, met eindeloos refrein
iets om mee te brullen, op te dansen en jezelf te zijn,
iets wat goed afloopt, zoiets, zo’n lied.

Lichter lied

Vandaag heb ik zin in een lichter lied,
iets in majeur, uptempo en licht van toon:
vriendschap, liefde, geen verdriet,
iets alledaags, met toekomst in het verschiet.

Ik jaag de wolken weg, teken de zon
in blauwe lucht en gum de regen uit,
geen zin in wat ik eerder somber verzon,
geen zin te denken aan hoe het einde begon.

Ik heb zin in een lichter lied, iets met perspectief,
ik heb zin in plaatjes die eindeloos blijven draaien,
ik heb zin in een lach en sodemieter op met die traan,
ik heb zin in ik hou van jou, wat ben je mooi of wat ben je lief.

Vandaag is de toekomst begonnen en die houdt nooit meer op.
Iets triviaals, iets wat iedereen kan bedenken, daar wil ik me aan laven,
desnoods een puzzeltocht, boerengolf, struinen door het wad, een veilige haven,
kletsen uit mijn nek, biertje in de hand, een te gekke beat, die nooit meer stopt.

Vandaag heb ik zin in een lichter lied,
iets om mee te zingen, met eindeloos refrein
iets om mee te brullen, op te dansen en jezelf te zijn,
iets wat goed afloopt, zoiets, zo’n lied.

Les

We liepen bij de Gaasperplas, het was
een mooie, warme dag. Het vee lag doelloos
in het gras en wat vliegen kon, zoemde en floot.
Andere mensen zagen we nog niet die dag.

Maar opeens, na een heg, een onvoorziene draai,
de vogels floten harder hier, en mooier ook,
zagen we hen zitten, twaalf in totaal, ze praatten door,
wij waren lucht of er niet, enkel aandacht voor elkaar.

Ze zaten in een cirkel in de zon, in het gras of grint
en keken naar elkaar. Niets idyllisch hier, een vergeten
plaats, maar door die twaalf, sacraal, het heilig weten.
Ze deelden wijsheid en geloof, voor al het and’re blind.

Ook voor het hooglied dat uit twintig kooitjes klonk,
uit geelgebekte vogelkeeltjes in gitzwart verendos.
Het bereikte hen niet. Ook de vogels leken lucht of er niet

in de hogeschool van aandacht vragen en negeren.
Zij zongen harder en mooier nog voor de twaalf, die doof
voor toon, boodschap en volume, vogels fluiten wilden leren.

Namen

Grote schepen volgeladen, maar ook leeg,
varen over het kanaal van Hier naar Daar
en ik lig in de zon, op de dijk en kijk traag naar
dat moeie gezwoeg en gestamp door het zwarte water.

Een schipper loopt naar het achterdek,
beweging die stilstand lijkt. Een schip ligt
zo diep dat het water maakt, een bootje prikt
door de slaggolven, studenten zingen wat uit hun nek.

Het is een leven van jewelste daar:
er wordt gewerkt, gekuierd en geluierd,
er is geen dreiging of haast, er is geen gevaar.

Ik lees wat namen op boegen, grote letters
wit op zwart. Die spreken dan weer andere taal.
Ik zag de Hoop doet leven en de Trots alles,
de God met ons, Deo Volente en Deus rex
en heb ook de Confidentia en de Spes nostra gezien.

Het is niet niks dat varen, zolang je drijven blijft.
Maar het kan verkeren, als je op een dijkje ligt
en wat voor je uitstaart en een gedichtje schrijft.

Hoor

Je leest me? Luister dan, ik lees je voor.
Hoor mijn stem: woord voor woord,
daarom schrijf ik, alleen voor jou,
dat je niet vergeet hoe ik klink.

In elk woord, elk wit, zit ik,
in elke komma, elke punt,
elke letter, elke zin. Het loont
te lezen, zodat je me hoort, hoort,

woord voor woord, mijn stem,
mijn adem, mijn lach, mijn aarzeling,
mijn kuch, mijn versnelling, vertraging,
zelfs het belletje op mijn tong dat knapt

in deze zin. Ik lees voor jou, ik lees je voor.

Realitijd

Mijn best gedaan, jarenlang, om uit te leggen:
we schrijven puberteit met ei en thee, tot ik het zo vaak
met tijd, en dus als de tijd van het puberen, gelezen had,
dat ik overstag ging en fout als verandering markeerde.

Nu ik wat ouder ben en ziek en weet dat sterven, doodgaan,
mijn realiteit geworden is en tijd een kostbaarst goed, dat taalfouten
heel zo erg niet zijn en soms mooi en beter dan het origineel,
leer ik dat de realiteit mijn realitijd is, geen moment meer morsen,
geen seconde zonder zin, alles in de centrifuge van het nu.

Tijd is een heerlijke soep en ik lepel en lik mijn bordje leeg.

Nick Cave

Ruim twee uur lang keert hij zijn ziel binnenstebuiten
en laat hij tranen vloeien — ook van het lachen.
Bloedstollend wordt het als hij wanhopig de smeekbede:
‘Just breathe, just breathe, just breathe’ blijft stamelen

tot hij niet meer kan: zijn lucht is op. Maar de mantra
keert in volgende nummers terug en definieert de kern
van zijn rouwende bestaan: hart laten kloppen, naar adem
happen, huilen, happen, schreeuwen, huilen.

En toch, zoals bij iedere goede rouwdienst, is er ook
genoeg te lachen. Laat dat mijn motto zijn: ademen om
te kunnen lachen, te kunnen zwijgen, te zoenen.

Uiteindelijk staat altijd alles op het spel en ondanks je zorgvuldige
planning en bijpassende look, sta je dan poedelnaakt,
happend naar adem, met een bloedend hart in je handen.

(Na en naar de recensie van Caves optreden bij Best Kept Secret,
door Frank Provoost in NRC, 14 juni 2022)

Dr. W. Hupkesbrug

Ik reed voorbij Zaltbommel toen ik in de mist
de brug weer zag. Zo vaak gezien, maar nooit bij stil
gestaan: stoer, geklonken vierkant staal,
om beide overzijden van de Waal aaneen
te smeden en ijzer over ijzer te laten glijden.

In het water dat ik overstak, zag ik in de mist
een schip verdwijnen en aan de Bommelse
kant verdwenen koeien tot hun schoft in
ijle lucht. Ik dacht aan Nijhoff en mijn moeder die

ik plots, als niet eerder, miste. Ik moest iets doen
dus nam ik bij Waardenburg de afslag en reed
richting waterkant. De mist was nog zwaarder hier,
de stilte ongekend als voor de laatste schreeuw.

Ik luisterde met alle macht, kreeg kramp in mijn oren,
maar ik hoorde niet mijn moeders stem
die psalmen zong, of riep:
een wens, een waarschuwing, iets liefs en dieps.

Ik voelde me verloren en eenzaam tot ik plots
eerst zacht, maar al luider, uit de mist een klaagzang
hoorde: hoog gegil, gefluit, gepiep, geraas, gestamp
de ijzeren brug, de trein en opeens mijn moeders stem.

Ik verstond niet goed wat ze zei, maar begreep wat ze bedoelde,
ze waakte over mij, ze huilde met mij mee.
Houd vol, snikte zij en vertrouw…
en toen was het weg en stilte na de schreeuw.

Kutregen

Het was een wisselval’ge dag, wat zon, wat regen
perfecte metafoor, al zeg ik ’t zelf, voor ’t leven.
Alle reden om gewone dingen te doen, zoals wandelen
en me het apeteringzuur af te beulen in de sportschool.

Acht K op de band en bi-, tri-, quadriceps en musculus
abdominis verder, bezweet maar opgedroogd, trok ik
verse kleding aan en begaf mij met een reuzenhonger
huiswaarts. Ik stapte lekker weg in een fijne lenteregen.

Het hemelwater drupte vriend’lijk op mijn bolletje
toen mij een meisje naderde. Ze droeg een zwarte paraplu, waarop
met koeienletters, in het wit, geschreven stond: Kutregen en dat
drie keer in het rond. Ik las het en moest lachen en

mijn hersens sloegen aan, want wat voor de een kutregen
is, is dat voor de ander nog niet. En ook … als je regen al kut vindt,
wat vind je dan van de echt kutte dingen, maar ja, zo kun je door
nuanceren tot niets meer erg is en misschien is dat pas erg.

Ik loop nu al dagen voor me uit te mijmeren: kutregen, kutzon,
kutvliegen, kutfiets, kutverkeer, kutgedicht en kutoorlog.
Dat maakt het leven heerlijk licht en draaglijk bovendien,
want nader beschouwd is alles kut, dus zo erg nog niet.

Wikken en wegen

Ik wik mijn woorden, weeg mijn waarden
als ik zwijg en schrijf en denk en praat en zwijg.
Niet alles wat in taal bestaat, wordt woord.
Dus heb ik meer gezwegen dan gezegd,
meer verstaan dan ik heb gehoord.

Laat dan de wind maar razen, de regen ranselen.
Als ik zwijg in alle talen, wordt zo mijn stem gehoord
in hoeken en gaten, op pleinen en straten,
maar wees niet bang voor storm en vloed,
want als mijn stem er is, ben ik er ook. Je hoort

me in het zwiepen van een tak, het ruisen van de zee,
het klikken van je hakken, ik loop altijd met je mee.
Ik ga niet weg, ik blijf bij jou, en zwijg wat voor me uit,
het liefs en lafs dat ik verzweeg, hoeft er ooit niet uit.

De Wandelaar

Hij wandelt, door steden en dorpen
door straten en stegen, de pelgrim.
Van zonden zwaar, torst hij een loden last,
hij gaat een lange weg en lost zijn schulden af.

Hij struikelt over stenen en tenen, dit is geen lopen meer,
dit is vallen, eindeloos vallen en opstaan.
Zijn voeten zijn blaren, gezwellen, hij stinkt als een beest,
zijn bed is het gras, een bank, een doos, een verlaten keet.

Hij begint iedere dag met het verse besef
dat hij verder moet, verder, en hij gaat.
De woorden die hij met mensen wisselt?
Vragen naar water, een beetje geld, een bed.

       Als hij langskomt, gaan de gordijnen dicht,
       passanten kijken weg of lopen om,
       hij wordt nagewezen en uitgelachen en
       kinderen worden binnen geroepen.

Hij ziet hoe zij hem zien, dat hoort erbij.
Als ze lachen, lacht hij mee en als ze hem
niet zien, vindt hij dat niet erg. Hij zou zijn eigen
kind ook beschermen voor een zwerver zoals hij.

Hij vergeet hoe lang hij al wandelt, maar
hij weet hoe ver hij nog moet.
Dit is geen wijsheid, maar geloof.
Hij pept zich op, houdt moed, gaat door,
omdat hij weet waarvoor hij dit doet:
oude schulden, diepe wonden, schaamte.
Hij wil dieper door het stof en nederig zijn

Hij wil geen twijfel over wie of wat
hem ziet en die wat hij doet, op waarde schat,

die aan het eind, in ruil voor zijn tocht
zijn last verlicht, zijn zonden vergeeft,
een schoon begin weer mogelijk
en zijn lot en leven, eind-lijk,
ein-de-lijk draaglijk maakt.

Storm

Het stormt om ons, maar écht.

Omsingeld door bladeren
door de wind bijeengeveegd,
derwisj in opperste
concentratie, wilder en wilder.

Wat je zegt
wordt opgezogen door de wind.
Je schreeuwen is fluisteren, ik hoor je niet.

Wij grijpen elkaar vast
rond een boom die er stevig
van langs krijgt en zucht en steunt
in de storm.

We houden elkaar vast
en worden opgetild door
een woeste wind en even
zijn we, horizontaal waaiend
wasgoed aan een lijn,
los van de aarde,
en we hangen
aan elkaar
tot de wind gaat liggen

en ons laat raden
voor hoe lang en
of en wanneer
alles weer
opnieuw begint.

Kan dat nou echt niet anders of moet het zo

Kan dat nou echt niet anders of moet het zo is een bonte verzameling van gedichten qua onderwerpen, vorm en stijl. Natuurlijk, want in rap tempo van januari tot augustus 2022 geschreven. De gedichten zijn vaak verhalend, maar ook lyrisch en afwisselend humoristisch, serieus en hoopzoekend en hoopgevend. In zijn gedichten onderzoekt Emile Heussen de waarde van de dag, speelt hij met taal en ritme en klimt af en toe op de brede literaire schouders van Multatuli, Bloem, Nijhoff en Nescio. Met plezier en ondeugd geschreven en zo leest de bundel ook. Eigenlijk jammer dat het werk niet te koop is, de oplage van deze eerste druk is 75 exemplaren, voor familie, vrienden en bekenden als cadeau, maar ook als fondsenwerving voor de Antoni van Leeuwenhoek Foundation. Door hiernaast te klikken kunt u 16 gedichten uit de bundel lezen en beluisteren. Veel plezier! En mocht u willen doneren aan de Antoni van Leeuwenhoek Foundation… alle kleine beetjes samen maken verder onderzoek mogelijk! Gebruik dan de QR-code op deze pagina.